Freud – gewetensontwikkeling

Vóór 1900 hoorden beschouwingen over gewetenskwesties, ethische principes, morele drijfveren en moreel gedrag tot het domein van filosofen en theologen. Freud bracht daarin verandering.

Inhoud

  1. Het geweten in Freuds psychoanalyse
    ***Freuds theorie van de persoonlijkheid ***Het geweten: erfenis van het Oedipuscomplex
  2. Het geweten in de behandelpraktijk
    ***Innerlijke conflicten ***Vrije associatie ***Een te streng geweten ***Disfunctioneren van het geweten
  3. Reacties op Freuds theorieën
    ***Wantrouwen ***Waardering ***Reacties op Freuds ‘geweten’
  4. Freud en de oorsprong van het geweten
  5. Conclusie
    — Varia – Varia – Varia —
  6. De onbekende Freud
    ***Medische opleiding ***Afstuderen en verloving ***Psychologie voor neurologen
    ***♦ Wie vertelt het ‘hele verhaal’? ♦
  7. Video’s
    ***Deel 1 ***Deel 2 ***Deel 3

Het geweten in Freuds psychoanalyse

Freud op Time cover
Freud (1856 – 1939) stond in 1924 voor het eerst op de cover vaan het Amerikaanse tijdschrift Time.

Freud bedacht en praktiseerde de psychoanalyse.
Deze term verwijst zowel naar een behandelvorm, als naar de theorie die hij, op basis van zijn behandeling van volwassen patiënten ontwikkelde.

Freud was de eerste die het geweten een plaats gaf in een psychologische theorie. 1 Hij beschouwde het als een van de pijlers van onze persoonlijkheid.
Hij was ook een van de weinigen die zowel over de normale ontwikkeling, als over het disfunctioneren van het geweten publiceerde.

Freuds theorie van de persoonlijkheid

Hij ontwierp een model voor onze persoonlijkheid, waaraan hij drie instanties onderscheidde:

  • Es (ook Id)
    de onbewuste bron van o.a. oerdriften, zoals zelfbehoud, behoud van de soort en daarvan afgeleide driften en hartstochten.
  • Ich (Ego, Ik)
    het bewust handelende, denkende en voelende deel van onszelf.
    Door verdringing kan een deel ervan voor-bewust zijn.
  • Über-Ich (Superego, geweten)
    is deels bewust, deels onbewust; stelt zich op tegenover de ongebreidelde driften vanuit het Es.
    Later breidde hij zijn concept uit met het Ich-Ideal (Ik-Ideaal), een tot prestaties aansporende kant van het geweten.

Conflictmodel

De drie instanties van de persoonlijkheid zijn in een continu krachtenspel verwikkeld.
Het Ich werkt volgens het realiteitsprincipe.
Daarbij zoekt het, met zijn ratio, naar manieren om de, vanuit het Es, opdringende driften (gedirigeerd door het lustprincipe) in banen te leiden.
En tevens tracht het aan de eisen van het remmende, kritische en strenge Über-Ich (geleid door morele principes) te voldoen.

Wanneer het Ich hiervoor geen manier weet te vinden en de druk van Es en Über-Ich niet aankan, ontstaan er psychische symptomen, zoals angst, depressiviteit, geremdheid, obsessies, dwangmatigheid, of problemen in de relationele sfeer.
Freud sprak dan over neurotische conflicten.
Door verdringing raken dan delen van het Ich verborgen, vóór-bewust, en is een ont-dekkende behandeling, zoals de psychoanalyse, nodig om aan het Ich de regie terug te geven.

Het geweten: erfenis van het Oedipuscomplex

Freuds klinisch werk met volwassenen leverde hem ideeën op over de manier waarop het geweten zich ontwikkelt.
Hij dacht dat dit aan het einde van de kleutertijd gebeurde, als oplossing voor het oedipale conflict.
Hierbij gaat het om heftige, tegenstrijdige gevoelens van het kind ten opzichte van zijn ouders.

Bij een jongen zou dat gaan om seksuele verlangens die hij jegens zijn moeder voelt en tevens, -daardoor opgeroepen-, heftige rivaliteit tegenover zijn vader, die hij liefheeft, maar nu ook vreest.
Vanwege overeenkomsten met de Griekse tragedie over koning Oedipus, noemde Freud dit het Oedipuscomplex. 2 Hij gaf dit een centrale plaats in zijn theorie.

Identificatie en internaliseren vormen het geweten

Freud veronderstelde dat die heftige gevoelens zoveel angst en ontreddering bij het jonge kind teweegbrengen, dat er voor de kleuter geen andere uitweg meer is dan zich met zijn vader te identificeren (“Dan wil ik zijn zoals hij”).
In dat proces internaliseert hij diens normen en waarden, waardoor zich een autonoom geweten ontwikkelt. Freud noemde dat het Über-ich (of Superego of geweten).

Dit Über-Ich werkt voor een groot deel onbewust en roept angst en schuldgevoelens op zodra het kind ouderlijke verboden overtreedt.
De ouders hoeven het kind daarna niet meer zo vaak te corrigeren. Externe controle door de ouders is dan vervangen door interne controle door het geweten van het kind.

Voor meisjes zou deze ontwikkeling, volgens Freud, anders en complexer verlopen dan bij jongens..
Ook bij hen spelen erotische wensen en rivaliteit, -respectievelijk jegens haar vader en haar moeder-, maar Freud heeft dat zelf veel minder uitgewerkt dan de ontwikkelingen bij een jongen.

Het Ich-Ideal wortelt bij beiden in de frustraties, pijn en ongemak die een kind al als baby ervaart. 3

Het geweten in de behandelpraktijk

Freuds psychologie gaat dus uit van een conflictmodel, een continu krachtenspel tussen de drie instanties die de persoonlijkheid uitmaken. Deze psychodynamiek is een van de belangrijkste kenmerken van de psychoanalyse.

Innerlijke conflicten

De patiënten die voor behandeling Freuds hulp zochten ervoeren hun problemen vaak als een continue innerlijke strijd. Deze had nogal eens te maken met de patriarchale, inperkende en burgerlijke opvattingen van het Wenen van Freuds tijd. 4
Freuds conflictmodel was dan vaak geschikt om hun innerlijke conflicten beter te begrijpen door deze als een soort toneel voor te stellen, met het geweten in de rol van een strenge, kritische vaderfiguur.

Vrije associatie

Freud deed, in zijn rol als arts/behandelaar, iets dat vóór zijn tijd erg ongebruikelijk was: hij besteedde vele uren aan zijn patiënten, waarbij hij naar hen luisterde, zonder te moraliseren, en hen aanspoorde ongecensureerd te vertellen wat er bij hen opkwam aan emoties, gedachten en herinneringen (vrije associatie).

Hij had gemerkt dat daarbij, als vanzelf, verbanden tussen actuele problemen en vroegere ervaringen zichtbaar konden worden. Hij hielp zijn patiënten dit ‘verhaal achter het verhaalzelf te ontdekken.

Een te streng geweten

Dat bleef, ook na Freuds tijd, de werkwijze voor de behandeling van het soort problemen (zoals angst, somberheid, gebrek aan zelfvertrouwen en -waardering, relatieproblemen e.d.) waarmee patiënten hulp bij een psychoanalyticus zochten.

Ook bij hen kan een te streng geweten (mede) oorzaak zijn van hun problemen. Daardoor is het geweten vaak beschouwd als een negatieve factor die in de behandeling milder moet worden gemaakt.

Disfunctioneren van het geweten

Na Freuds tijd zijn pogingen gedaan om, in het kader van psychoanalytische diagnostiek, kenmerkende eigenschappen van het geweten te beschrijven.
In onderstaand voorbeeld 5 is te zien dat vooral disfunctionele vormen van het geweten worden genoemd.

Ook al was dit overzicht voor diagnostiek bedoeld (zeg maar: probleeminventarisatie), dan nog blijft het m.i. een schraal resultaat wanneer slechts één van de zeven kenmerken positief van aard is: het geweten is toch vooral negatief gekleurd.

Diagnostiek van het geweten

  • Steun biedend en adequaat (voldoende veiligheid en welbevinden biedend)
  • Streng          (intolerant, te kritisch, wreed/sadistisch,, etc.)
  • Eisend         (hoge eisen stellend aan gedrag en prestaties)
  • Toegeeflijk  (te tolerant)
  • Onvoorspelbaar en inconsistent (wisselende reacties op dezelfde impulsen of gedragingen)
  • Ongelijkmatig  (op sommige gebieden normaal of streng, op andere gebrekkig)
  • Corrupt  (omkoopbaar, te ‘lijmen’ , etc.)

De term lacunair geweten (lett.: met gaten) is een tijdlang gangbaar geweest. Het komt m.i. overeen met wat hierboven ongelijkmatig wordt genoemd.

Reacties op Freuds theorieën

Het duurde heel wat jaren voordat de neuropatholoog Freud erin slaagde een voldoende consistente psychologische theorie te ontwikkelen ter verklaring van de psychische problemen van zijn patiënten (zie voor historische details het hoofdstuk ‘De onbekende Freud‘ onder de rubriek Varia).
Het duurde nog veel langer voordat hij onder vakgenoten waardering vond.

Wantrouwen

Vanaf het begin bestond er bij hen, en ook in bredere kring, onbegrip en wantrouwen tegenover zijn onorthodoxe manier van werken, maar vooral tegenover zijn belangstelling voor seksuele drijfveren.

Burgerlijke moraal

Het Wenen van Freuds tijd was een grote stad (twee miljoen inwoners), die een mengelmoes van nationaliteiten herbergde.
De burgerij werd gekenmerkt door een patriarchale, inperkende en tegelijkertijd hypocriete burgermoraal.

Extreme preutsheid ging samen met grootschalige ‘staats’-prostitutie. Het Keizerlijk Hof en de vele militairen domineerden de stad en zorgden voor uitersten in het sociale en culturele leven.
De burgerij trachtte zich in deze woelingen staande te houden met een rigide, ‘superieure’ moraal. 6

Freud maakte deel uit van die burgerij, zodat zijn openlijke belangstelling voor seksualiteit hem in diskrediet kon brengen. Deze maakte hem, in de ogen van velen, tot een charlatan en/of een onfatsoenlijke, op seks beluste man.

Waardering

Toch verzamelden zich geleidelijk steeds meer belangstellenden rond Freud die geloofden in zijn oprechte wens om zijn patiënten te begrijpen en te helpen. Een aantal van hen zou de kern gaan vormen van de ‘Psychoanalytische Beweging, een organisatie die Freud als zijn levenswerk beschouwde.

Praat-therapie

Een heel andere invloed ging uit van zijn ‘praat-therapie‘. Het luisteren naar ‘het verhaal’ van patiënten om hun problemen te begrijpen en hen te helpen vond, in de loop der tijd, navolging in ruime kring buiten de psychoanalyse, zoals Rogeriaanse therapie, gezins- en groepstherapie, etc.
Het gebruik ervan impliceert dat er verband kan bestaan tussen vroegere ervaringen en huidige problemen. Dat historisch perspectief heeft Freud aan Darwin ontleend.
Het was in de psychologie/ psychiatrie een nieuwe benadering, die gaandeweg grote verandering in de diagnostiek en behandeling bracht, meestal zonder dat een verband met Freuds psychoanalyse werd gelegd.

De ‘cultuurroute’

Door voordrachten en congressen kregen Freuds ideeën, ook internationaal (vooral in de VS), meer bekendheid. Wellicht vanwege het ‘schandalige’ karakter van zijn theorieën, was ook de pers meer dan normaal geïnteresseerd.
Er ontstond daardoor al vrij snel buiten Freuds beroepskring belangstelling voor zijn werk, zoals in de wereld van literatuur, toneel en beeldende kunst.

Nu zal zijn taalvirtuositeit daartoe hebben bijgedragen, maar nog meer zijn dynamische psychologie die aan de mens zowel redelijkheid (ratio; Verlichting), als duistere krachten (onbewuste; Romantiek) toeschreef. 7

Zijn dynamisch model van de persoonlijkheid paste goed bij de verwikkelingen waarin, van oudsher, de personages in mythen, (historische) drama’s en romans terecht konden komen. Freuds model kon de innerlijke strijd van die personages verhelderen.

Volgens velen hebben Freuds ideeën, via deze ‘cultuurroute‘, onze manier van denken over de menselijke natuur blijvend veranderd. 8.
Ze zijn ook meer gemeengoed geworden dan vaak wordt gedacht. Een uitdrukkingen als: ‘Freudiaanse verspreking‘ is in het gewone taalgebruik opgenomen, inclusief de impliciete verwijzing naar onbewuste motieven.

Reacties op Freuds ‘geweten’

Ook het geweten hoort bij Freuds dynamische model en kreeg de waardering die het in die ‘rol’ verdiende. Maar zijn theorie over het ontstaan ervan ontmoette veel kritiek.
Het gaat daarbij om zijn ideeën over de manier waarop het geweten ontstaat, de daarbij horende negativiteit en om de ontwikkelingsfase waarin dat gebeurt.

Oedipus, castratie-angst en penisnijd

Zoals hierboven beschreven is, beschouwde Freud het geweten als erfenis van het Oedipuscomplex. Hij meende dat het jongetje, door gevoelens van rivaliteit ten opzichte van zijn vader, gekweld werd door castratie-angst, aangezien hij van diens kant represailles verwachtte voor zijn eigen agressieve gevoelens.
Bij het meisje zou er, in een complexe wisselwerking met haar ouders, penisnijd ontstaan.
Freud beschouwde deze emoties als horend tot en belangrijk voor de normale ontwikkeling van een kind en de aanzet tot de vorming van een eigen geweten.
Deze opvatting is in de moderne psychoanalyse verlaten. Wanneer deze emoties voorkomen dan worden ze beschouwd als symptomen van achterliggende problematiek, of als één van de vele gevoelens die een kind kan ervaren en niet meer als de centrale motivatie voor de gewetens-vorming.
Ook inhoudelijk is zijn theorie, -vooral die over het meisje in vergelijking met die van de jongen-, inconsistent gebleken 9.

Negativiteit rond het geweten

Freuds versie van het geweten is streng, kritisch, straffend. Ook na Freud blijft deze opvatting bestaan. Over mogelijk positieve kanten van het geweten is in de psychoanalytische literatuur slechts bij uitzondering iets te vinden. 10

Opvallend is ook, dat Freuds ‘geweten’ zich alleen maar ontwikkelt onder invloed van negatieve ervaringen. Dat geldt voor het Über-Ich, dat wortelt in de angsten horend bij het Oedipuscomplex, maar ook voor het, minder bekende en pas later toegevoegde, Ich-Ideal, dat teruggaat op narigheid in de babytijd 11

Deze negativiteit schetst waarschijnlijk een te eenzijdig beeld 12.
In recentere theorieën over de ontwikkeling van het geweten worden positieve invloeden belangrijker gevonden (zie bijv. Emde en Kochanska)

Leeftijdsfase

Volgens Freud ontstaat het geweten aan het einde van de kleutertijd. Dat klopt niet met observaties van jongere kinderen, bij wie al rond het tweede levensjaar morele emoties (zoals schaamte) zijn te zien.
Al rond het eerste levensjaar kunnen kinderen tekenen van onbehagen vertonen wanneer ze zien dat ouderlijke verboden worden genegeerd.
Recente onderzoeken suggereren dat baby’s van enkele maanden oud al een voorkeur vertonen voor diegenen die rekening houden met anderen boven ’tegenwerkers’ 13

Freud en de oorsprong van het geweten

Freud was een bewonderaar van “de grote Darwin“, zoals hij deze steeds noemde 14. Darwins idee over de evolutionaire oorsprong van het geweten nam hij van hem over.
Namelijk dat het geweten noodzakelijk moest ontstaan toen mensen in grotere groepen gingen samenleven. In kleinere groepen (‘oerhorden‘ van maximaal 150 personen) was het voor één dominerende leider nog mogelijk de gang van zaken in de groep te overzien en te controleren.
Bij een grotere omvang werd de groep te complex en moest er een andere oplossing komen.

Volgens Freud kon dat alleen maar lukken door de vorming van een streng, inperkend geweten.
Freud was echter ook een cultuurpessimist 15 die in de culturele inperking weinig vertrouwen had en zich afvroeg of deze de mens uiteindelijk gelukkiger zou kunnen maken. 16

Conclusie

Freud was pionier op het gebied van de psychologie van het geweten. Hij beschouwde dat als een psychische functie, met een evolutionaire oorsprong en een persoonlijke ontwikkeling, waarbij de normen en waarden van de eigen culturele groep, via identificatie met de ouders, door internaliseren werden overgenomen.
Hiermee haalde hij het geweten uit het metafysische domein, waar het voorheen toe gerekend werd .

Freuds ideeën over het geweten hebben veel invloed gehad, zowel binnen de psychiatrie en psychologie, als op andere vakgebieden en op cultureel gebied. Ook in het algemeen taalgebruik zijn daar sporen van te vinden.

De centrale rol die hij, bij de vorming van het geweten, aan het Oedipuscomplex toeschreef, evenals de daarbij horende leeftijd waarop deze ontwikkeling zou beginnen, hebben, o.a. in de ontwikkelingspsychologie, geen steun gevonden .

Buiten psychoanalytische kring wordt door sommigen aan Freuds theorie nog slechts een historische betekenis toegekend.
Dat geldt waarschijnlijk voor zijn oorspronkelijke hypothesen, zoals het Oedipuscomplex. Maar zijn dynamische concept van onze binnenwereld heeft wel een blijvende invloed gehad op latere psychologische theorieën, maar ook op de literatuur en de kunst.

Zijn behandelmethode is, -wat betreft zijn aandacht voor de ervaringen van het individu in heden en verleden-, een voorbeeld geweest voor latere methoden, zoals Rogeriaanse therapie, groepstherapie, geziinstherapie, , e.d. De ‘Freudiaanse verspreking’ is gemeengoed geworden.

Dat geldt ook voor de theorievorming over het geweten. Een aantal van zijn ideeën komen in recente theorieën weer terug. Zoals het belang van emoties in verhouding tot de ratio; van onbewuste processen en het belang van de ouders voor de ontwikkeling ervan.
Ook het navolgen van Darwins idee dat het geweten noodzakelijk ontstond toen mensen complexere samenlevingsvormen creëerden doet modern aan.
Tenslotte is zijn theorie ontstaan en bruikbaar gebleken in de klinische praktijk waarbij ook disfunctioneren van het geweten hoorde.


Varia — Varia — Varia

De onbekende Freud

Freud is bekend geworden als vader van de psychoanalyse: een psychologische theorie en een behandelmethode die hem tot “pioneer of psychology” zouden maken. 17
Minder bekend is dat hij, daaraan voorafgaand, jarenlang laboratoriumonderzoek heeft gedaan waarmee hij ook een “pioneer of neurobiology” is geworden. 18
Ook zijn experiment met cocaïne en zijn verwoede poging om, in zijn Project, ‘mind’ én ‘body’ in zijn psychoanalytische theorie onder te brengen krijgen meestal weinig aandacht. 19

Medische opleiding

In 1873 schreef Freud zich in voor de medische opleiding aan de universiteit van Wenen. Hij begon op het Instituut voor Zoölogie, met een introductie die uit onderdelen van de Natuurlijke Historie bestond. En hij volgde colleges in de filosofie van Aristoteles.

Freud als Darwinistisch onderzoeker

In het laboratorium van dat instituut leerde hij microscopisch onderzoek te doen van dierlijk weefsel, zoals van het ruggenmerg van lagere vissoorten. Dit was de voorbereiding voor een volgende fase, waarin hij dierlijk met menselijk weefsel met elkaar zou gaan vergelijken. (vergelijkende anatomie).

Dat gebeurde, omdat zijn mentor een fervent voorstander van Darwins evolutietheorie was die zijn studenten Darwins onderzoeksmethoden wilde bijbrengen.
Al op het gymnasium had Darwins theorie (én diens succes) Freuds interesse gewekt, maar nu volgde een grondiger kennismaking. Hij werd toen een bewonderaar van “de grote Darwin“, zoals hij deze altijd zou blijven noemen.

Bouw en werking van neuronen

Na twee jaar (1875), ging Freud werken op de afdeling Fysiologie (functieleer) van de universiteit. Daar bracht hij zijn opgedane kennis in de praktijk door met microscopisch onderzoek de bouw (anatomie) en werking (fysiologie) van zenuwcellen in het centrale zenuwstelsel te bestuderen. Aanvankelijk weer bij visachtigen, maar daarna werkte hij vooral met menselijk materiaal.

Op deze afdeling maakte Freud kennis met enkele grote namen op het gebied van de neurobiologie. Ook leerde hij er Breuer kenen, met wie hij bevriend raakte en later, in het begin van zijn privé-praktijk, intensief zou samenwerken.

In de voorhoede van de moderne neurobiologie

Freuds laboratoriumonderzoek leverde een indrukwekkende reeks publicaties op. In een aantal daarvan presenteerde hij hypothesen over belangrijke kwesties.

Eén daarvan betrof de bouw van zenuwcellen. Zijn voorstel leek op de theorie waarmee Cajal (dankzij een nieuwe kleuringsmethode voor zenuwvezels) in latere jaren wereldberoemd zou worden en de Nobelprijs zou krijgen. 20

Een andere hypothese ging over de werking van zenuwcellen en de idee dat ieder cel-lichaam, met de bijbehorende uitlopers, als een anatomische en functionele eenheid (later ‘neuron” genoemd) kon worden beschouwd.
Ook dit was een belangrijk idee waarvoor niet Freud, maar Waldeyer de eer zou krijgen (zonder Freuds bijdrage te noemen) 21 22

Voor de auteurs van een recent verschenen historisch-medisch artikel waren de resultaten van Freuds research reden om hem een plaats te geven in de frontlinie van de moderne neurobiologie 23

Wanneer Freud zelf het ‘bewijs’ voor zijn hypothesen had kunnen leveren, dan had hij daarmee naam gemaakt en bereikt wat hij zozeer wilde: beroemd (en liefst ook welgesteld) worden.

Afstuderen en patiëntenzorg

In 1879 moest Freud een jaar zijn dienstplicht vervullen.
In 1881 studeerde hij af op een verhandeling over zijn anatomisch onderzoek van het ruggenmerg bij vis-achtigen. 24
Hij mocht zich toen medicus noemen, maar had tot dan toe nauwelijks ervaring opgedaan met klinische patiëntenzorg.

In 1882 ontmoette hij Martha Barnays, met wie hij zich twee maanden later verloofde.
Ineens werden toen zijn karige inkomsten een probleem. Hij zou alleen ‘in stijl’ met haar kunnen trouwen en een gezin kunnen stichten, wanneer zijn werk hem naam en welstand zou brengen.
Met zijn neurobiologische research zou hij dat zeer waarschijnlijk niet hebben kunnen bereiken. Alleen met een eigen praktijk was dat haalbaar.

Daarom verruilde hij, zes weken na zijn verloving, zijn geliefde laboratoriumwerk voor een baan als jongste assistent in het Algemeen Ziekenhuis te Wenen. Daar kon hij, zij het niet van harte, ervaring met klinische patiëntenzorg opdoen.
Martha en hij zouden, tot Freuds grote frustratie, nog vier jaar moeten wachten.

Geneeskunde

Freud maakte zo kennis met de belangrijkste behandelvormen (chirurgie, interne geneeskunde, etc.) Na twee jaar ging hij op de afdeling neuro-psychiatrie werken, waar hij tot 1886 zou blijven.
Hij raakte vertrouwd met de, toentertijd overheersende, positivistische opvattingen over psychiatrische stoornissen. 25
Als hij de kans kreeg, zat hij soms ook weer in het laboratorium om neuronen te bestuderen.

Farmacologie

Tijdens die leertijd, in het voorjaar van 1884, schreef hij aan Martha dat hij goede hoop had op verbetering van zijn situatie. Hij had namelijk hoge verwachtingen van een middel waarmee hij kennis had gemaakt, cocaïne, dat toen in Europa nog vrijwel onbekend was.
Hij experimenteerde er ook zelf mee en merkte dat het, naast stimulerend en kalmerend, mogelijk gebruikt zou kunnen worden voor lokale pijnbestrijding, zoals bij oogoperaties.
Toen hij een vriend ermee wilde helpen van zijn morfine-verslaving af te komen, ontdekte hij het verslavend effect van cocaïne zelf.
Door tijdgebrek kon hij zijn experiment niet voortzetten en was er opnieuw iemand anders due met de eer van zijn ontdekking ging strijken.
Het middel bracht hem niet het succes waarop hij vurig had gehoopt.

Docent Neuropathologie en eigen praktijk

In 1885 raakte hij als docent verbonden aan de universiteit, voor het onderwerp Neuropathologie.
Enkele maanden later kon hij daardoor kennismaken met de beroemde Parijse neuroloog Charcot, die hysterische symptomen behandelde met hypnose en suggestie.
Deze ervaring was voor Freud een openbaring die het beginpunt vormde van wat later de psychoanalyse zou worden.

In 1886, dertig jaar oud, opende hij officieel een eigen praktijk en trouwde hij met Martha.

Psychologie voor neurologen

Freud heeft in 1895 een poging gedaan zijn kennis van de werking van het centrale zenuwstelsel en zijn ervaring met patiënten te gebruiken om “Een psychologie voor neurologen” (zoals hij het zelf noemde) te schrijven.

Hij deed dat in de correspondentie met zijn vriend Fliess die hem bij dit streven aanmoedigde. 26 27

Het is boeiend om te lezen hoe hij twee werelden probeerde te integreren. Hij gebruikte begrippen uit de klassieke natuurwetenschap, zoals ‘lading’ en ‘ontlading’, of ‘energiestromen’ ( in principe kwantificeerbare grootheden, geschikt voor formules ). Hij hoopte daarmee een ‘wetenschappelijke psychologie‘ te kunnen ontwerpen om psychische fenomenen te beschrijven en te verklaren.

Hij begon met daarvoor drie soorten van neuronen te onderscheiden die ieder voor aparte taken beschikbaar waren, zoals ‘denken’, ‘waarnemen’ of ‘herinneren’.
Ze kregen een plaats in een psychisch apparaat met een eigen ‘energie-huishouding‘.
Een goed ‘beheer‘ van die psychische energie maakte gezond psychisch functioneren mogelijk. Een ontregeling leidde tot psychopathologie.
Hij probeerde, bijvoorbeeld, het begrip ‘verdringing‘ en de mogelijke gevolgen daarvan met dit ‘economisch’ model te verklaren.

Hij wilde een wetenschappelijke theorie leveren waarmee zowel de normale als de afwijkende psychische fenomenen (psychopathologie) konden worden beschreven en verklaard.

Bij het bedenken hiervan heeft hij enkele maanden in een soort roes geleefd, heen en weer geslingerd tussen extase en wanhoop. Uiteindelijk kwam daar vrij abrupt een einde aan en schreef hij aan Fliess dat hij niet goed begreep wat hem had bezield. Hij borg het manuscript op in een la, zonder het te publiceren.

Deze poging is bekend geworden als: ‘Project of a Scientific Psychology‘. Het manuscript is pas na zijn dood uitgegeven. 28

Ook al publiceerde hij zijn ‘Project’ niet, toch behield hij zijn interesse in de neurobiologische basis van de psychologische processen en fenomenen die hij bij zijn psychoanalytisch werk tegenkwam. 29
In zijn latere geschriften zijn dan ook ideeën en elementen uit zijn ‘wetenschappelijke psychologie’ terug te vinden. Deze hebben nogal eens kritiek uitgelokt, omdat men zijn theorie daardoor te ‘mechanistisch‘ vond.

Twee citaten van Freud maken veel duidelijk

(2014) “We must recollect that all of our provisional ideas in psychology will presumably one day be based on an organic substructure” 30

(1920) “The deficiencies in our description would probably vanish if we were already in a position to replace the psychological terms with physiological or chemical ones….We may expect [physiology and chemistry] to give the most surprising information and we cannot guess what answers it will return in a few dozen years of questions we have put to it. They may be of a kind that will blow away the whole of our artificial structure of hypothesis”31

Deze uitspraken stammen uit de tijd dat hij volop met zijn meest bekende publicaties bezig was. 32 Ook toen liet hij zijn ‘Project’ niet los.

Je krijgt de indruk dat Freud heel graag zou hebben beschikt over de kennis die we nu al hebben van hersenstructuren, -functies en -chemie. (zie Ons breinbeeld verandert deel 1, deel 2, deel 3) en nog meer.

Het is intrigerend je voor te stellen wat Freud met onze huidige kennis zou hebben kunnen doen om een antwoord te vinden op de vraag: “Wat gaat er om in onze binnenwereld?” 33

Wie vertelt het ‘hele verhaal’?

In zijn Project probeerde Freud een natuurwetenschappelijke theorie te bedenken voor het intrapsychische, oftewel de individuele innerlijke ervaring en beleving.
Dat is tot nog toe niemand gelukt. En misschien is dar ook niet mogelijk.
Dat de discussie over het mind-body vraagstuk zich eindeloos voortsleept is misschien een teken van ons menselijk tekort. Wij zijn nu eenmaal beperkt in ons voorstellingsvermogen of verbeeldingskracht.

Het lukt ons blijkbaar niet om één compleet verhaal te vertellen over:

  • dat wat we weten en subjectief ervaren van ons psychische functioneren (zoals (zelf)bewustzijn, waarnemen, herinneren, denken, voelen)
  • onze natuurwetenschappelijke kennis van (sub)atomaire en chemische processen in ons zenuwstelsel (zoals prikkelgeleiding, hormonen en neurotransmitters)
  • biologische eigenschappen van cellen (zoals energiehuishouding, werking van genen en uiteindelijk: het mysterie van het leven)
  • de functies van organen (zoals onze lever als chemische fabriek; onze nieren als zuiveringssysteem; de autonomie en complexiteit van ons brein)
  • ons functioneren als hele persoon, binnen relaties en als deel van een groter geheel (leefgemeenschap; ecosysteem; de wereld)
  • gebieden van kennis en ervaring waar we nu (nog) geen weet van hebben, maar die er ongetwijfeld zijn

We missen het voorstellingsvermogen, begrippenkader en de daarbij horende taal om dat verhaal te vertellen.
Misschien gaat ons dat over een paar duizend jaar beter af, omdat we dan meer tijd hebben gehad en/of omdat ons brein dan door evolutionaire aanpassing meer is ingesteld op en beter in staat is om complexere verhalen te vertellen.
Nu is ons brein vooral een sociaal brein, want dat is onze evolutionaire specialisatie (zie Ons breinbeeld verandert deel 2 ).
En misschien blijft het altijd deel van onze ‘condition humaine‘ om daarbij tegen onze grenzen op te lopen.

Een parabel

In de psychiatrie is het boby-mind probleem dagelijkse kost. Wat niet wil zeggen dat het dan eenvoudiger wordt.
De volgende ‘parabel’ over een boom heeft mij wel wat duidelijk gemaakt 34 Deze luidde ongeveer als volgt:

Aan de rand van een weiland staat een prachtige eik, met een enorme kruin.
Er komt een jurist langs, die de boom bekijkt en ziet dat deze een potentieel juridisch probleem vormt, omdat niet duidelijk is op wiens terrein de boom precies staat.
Vervolgens verschijnt een houtvester die, met één blik, inschat hoeveel kubieke meter hout de boom oplevert en welke prijs daarvoor te krijgen is.
De ecoloog, die hierna verschijnt, kijkt bewonderend naar het massale groen en ziet in de boom een zegen voor de wereld, vanwege de grote hoeveelheid CO2 die de boom in zuurstof en koolstof kan omzetten.
De bioloog, die dan volgt, ziet in de boom een exemplaar dat in onze streken niet thuishoort en eigenlijk, als ongewenste exoot, zou moeten worden verwijderd.
Een rondzwervende dichter vindt in de boom de inspiratiebron waarnaar hij op zoek was en voelt de versregels al opborrelen.
Een vermoeide wandelaar vindt bij de boom eindelijk de schaduw waarin hij even voor de felle zon kan schuilen en hij prevelt tegen de boom woorden van dank als hij tegen de koele stam kan uitrusten.

De boom zelf blijft onder deze prevelementen onaangedaan. Ze verwoorden alleen maar heel uiteenlopende visies op zijn bestaan: als juridisch probleem, als bron van hout en gewin, als exoot, als inspiratiebron en als schaduwrijke rustplaats.

Maar wij kunnen ons nu afvragen: wie beschrijft die boom het best? Wie heeft er nou gelijk? Welk vertelsel verwoordt het beste het wezen van die boom, of komt het dichtste bij de ‘waarheid‘?

Het antwoord is natuurlijk: geen van allemaal. Geen ervan is meer ‘waar’ dan een ander.
Ze belichten ieder slechts één aspect van de boom, niet het geheel. Daarvoor is de boom te complex, evenals de wereld waar hij deel van uitmaakt. En daarvoor zijn de relevante begrippenkaders te beperkt. Niet één ervan kan alles bevatten, terwijl geen ervan in één van de andere kan worden vertaald.

Die aspecten kunnen wel nuttig zijn om bepaalde vragen te beantwoorden, zoals: wat wordt het lot van de boom? Wie mag daarover beslissen? En welke argumenten worden daarbij gebruikt?
Het is voorstelbaar dat de jurist, de houtvester, de ecoloog en de bioloog daarbij nodig zijn. Maar misschien is de wettige eigenaar wel poëtisch aangelegd, of houdt van schaduw op zijn terrein, zodat de boom nog lange tijd van leven heft.
We hebben meestal meerdere aspecten naast elkaar nodig om onze mening te vormen.

Dat geldt ook voor andere complexe onderwerpen, zoals onze hersenen. We kunnen ze het beste vanuit meerdere aspecten onderzoeken en beschrijven, zonder dat één daarvan ons de ‘waarheid’ oplevert, of de andere aspecten overbodig maakt. Laat staan dat we ons brein helemaal kunnen ‘begrijpen’ (zie Ons breinbeeld verandert, deel 1, deel 2, deel 3).

Video’s

Korte documentaires over Freuds leven en werk
in drie delen (Engels)
deel 1: 8 min; deel 2: 7.45 min; deel 3: 6 min

Deel 1

Deel 2

Deel 3

——————————————————————- ©2015 horsey — laatst bijgewerkt op 06-10-2019

Info over de website → klik op Zoektocht / Home , Wegwijs of Inhoud
Plaats een reactie → scroll naar beneden of klik op Discussie
Met de Terug-knop van je browser ‘spring’ je naar de vorige webpagina.

  1. Freud 1914, 1923
  2. zie Wiki Oedipus
  3. Lampl-De Groot, J. (1962). The Genesis of Ego Structures. Psychoanalytic Study of the Child, 17, 94-106.
  4. Fromm, E. (1980). Beyond the chains of illusion : my encounter with Marx and Freud. London, Abacus.
  5. Sandler, 1962
  6. Zweig, S. and L. v. Nes (2017). Reis naar het verleden. Amsterdam, L.J. Veen Klassiek. (Oorspronkelijk: (1939) Ungeduld des Herzens)
  7. Fromm-1980-Beyond the Chains of Illusion: My Encounter with Marx & Freud. London: Sphere Books
  8. Fromm-1980-idem
  9. Sandler, 1960
  10. Finkelstein, 1991
  11. Lampl-De Groot, J. (1962). The Genesis of Ego Structures. Psychoanalytic Study of the Child, 17, 94-106 .
  12. Stapert, W., et al. (2011). “Five Year Olds with Good Conscience Development.” Psychoanalytic Study of the Child 65: 215-244.
  13. Hamlin, J. K. and K. Wynn (2011). “Young infants prefer prosocial to antisocial others.” Cogn Dev 26(1): 30-39.
  14. Gay, 1988
  15. Freud, 1930
  16. Fromm, 1983
  17. De meeste biografische informatie is afkomstig vant Gay, P. (1988). Freud : a life for our time. New York, Norton.
  18. Hildebrandt, G., et al. (2014). “Georg Buchner, Sigmund Freud and the “Schadelnerven” (cranial nerves) – research on the brain and soul in the 19th century.” Acta Neurochir (Wien) 156(10): 1999-2014.
  19. Sulloway, F. J. (1992). Freud, biologist of the mind : beyond the psychoanalytic legend. Cambridge, Mass., Harvard University Press.
  20. zie Wiki Cajal
  21. Gay, P. (1988). Freud : a life for our time. New York, Norton.
  22. zie ook Wiki de Neuron doctrine
  23. Hildebrandt, G., et al. (2014). “Georg Buchner, Sigmund Freud and the “Schadelnerven” (cranial nerves) – research on the brain and soul in the 19th century.” Acta Neurochir (Wien) 156(10): 1999-2014
  24. Freud S (1881) Über das Rückenmark niederer Fischarten.”
  25. zie Wiki positivisme
  26. Lothane, Z. (1998). Freud’s 1895 Project: From mind to brain and back again. Annals of the New York Academy of Sciences, 843(1), 43-65.
  27. Sulloway, F. J. (1992). Freud, biologist of the mind : beyond the psychoanalytic legend. Cambridge, Mass., Harvard University Press.
  28. Freud, S., & Bonaparte, M., Freud, A., & Kris, E. (Eds.). (1954). Project for a scientific psychology (E. Mosbacher & J. Strachey, Trans.). In S. Freud & M. Bonaparte, A. Freud, E. Kris (Eds.) & E. Mosbacher, J. Strachey (Trans.), The origins of psycho-analysis: Letters to Wilhelm Fliess, drafts and notes: 1887-1902 (pp. 347-445). New York, NY, US: Basic Books
  29. Gallese, V., et al. (2007). “Intentional attunement: mirror neurons and the neural underpinnings of interpersonal relations.” J Am Psychoanal Assoc 55(1): 131-176.
  30. Freud S: On narcissism: an introduction (1914), in Complete Psychological Works, standard ed, vol 14. London, Hogarth Press,1957, pp 67-102
  31. Freud S: Beyond the pleasure principle (1920), in Complete Psychological Works, standard ed, vol 18. London, Hogarth Press,1955, pp 7-64
  32. zie Wiki Freud Bibliography
  33. dit rode ♦-symbool duidt op een persoonlijke noot van de auteur
  34. met dank aan mijn opleider, Prof. Kuno Van Dijk te Groningen

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *