Wereldbeeld en kosmos
Kosmologie en religie
Religie en kosmologie zijn zo oud als de mensheid. Ze komen voort uit de behoefte om de wereld en de loop der dingen te begrijpen, en liefst te voorspellen en beïnvloeden.
Ze zijn ook met elkaar verweven. Stonehenge, de piramiden en de Mayatempels getuigen daarvan. De oudste poging tot het vastleggen en begrijpen van de wereldorde zijn inkepingen in een dierenbot, een primitieve kalender.
Het voorspellen van de afwisseling van dag en nacht, van de seizoenen en andere natuurverschijnselen was van levensbelang. Zoals de overstromingen van de Nijl die vruchtbare slib op de oevers achterlieten. Afwijkingen van het normale patroon, zoals zon- en maansverduistering, kometen en meteoren, werden als tekenen van de toorn van de goden gezien. Zon en maan kregen vaak zelf de status van godheid toebedeeld.
Astronomie en theologie waren de oudste vakken die aan universiteiten werden onderwezen.

In onze westerse wereld werd de Bijbel lange tijd als belangrijkste bron van kennis voor beide vakken beschouwd.
Wereldbeeld en mensbeeld
In onze westerse wereld heeft het Bijbelse scheppingsverhaal vele eeuwen lang onze voorstelling van de wereld en het ontstaan ervan bepaald.
Dit verhaal is voor joden, christenen en moslims vrijwel identiek en heeft dus voor grote delen van de wereldbevolking deze functie (gehad). Het leert dat God de aarde als centrum van de wereld heeft geschapen, met alle hemellichamen daaromheen, en vervolgens alle levende wezens op die aarde.
Bij dit wereldbeeld hoorde ook een speciaal mensbeeld. Want de mens kreeg een centrale rol, als uitverkorene, met een bevoorrechte positie: bijna goddelijk (“geschapen naar Zijn beeld en gelijkenis”), verre superieur aan en soeverein meester over alle andere schepselen en de rest van de natuur, met exclusief uitzicht op een eeuwig leven in het hiernamaals.
Dit mensbeeld is lange tijd onaangetast gebleven, maar, net als in het aards paradijs, is ook hier onze zucht naar kennis spelbreker geworden. De wetenschap heeft, zoals we zullen zien, de idylle verstoord.
Mens en aarde centraal

Ook voor de oude Grieken waren de aarde en de mens het centrum van de hele wereld, waar alles, letterlijk en figuurlijk, omheen draaide. Zo stelt Aristoteles 1, in zijn kosmografie, dat de aarde het bolvormige centrum is van het hemelgewelf. De Zon, de planeten en de sterren zouden vastzitten aan 55 concentrische, transparante bollen, de ‘sferen‘, met de aarde als middelpunt.

Aristoteles’ model voor de kosmos kon echter de eigenzinnige bewegingen van de planeten aan het firmament niet goed verklaren. Voor dat probleem leek, enkele eeuwen later, Ptolemaeus 2 in Alexandrië wel een oplossing te hebben gevonden. Hij voegde aan het bestaande model ‘epicirkels’ toe , waar de planeten aan vast zouden zitten. Die zorgden voor extra bewegingsmogelijkheden waarmee de loop van de planeten beter kon worden verklaard.
Het geocentrische wereldbeeld van Aristoteles en Ptolemaeus paste goed bij de Bijbelse voorstelling in het scheppingsverhaal. Daardoor behield dit model lange tijd groot gezag en werden andere ideeën door de Kerk als ketters beschouwd.
Onze zon centraal
In later tijden heeft men ontdekt dat Aristarchus van Samos 3 al kort na Aristoteles een model had bedacht waarin de zon het centrum was. Maar dat werd in zijn tijd door de Grieken als goddeloos verworpen. Mogelijk werd, eeuwen later, Copernicus door deze vroege ideeën tot het bedenken van zijn heliocentrisch model geïnspireerd.

In de vijftiende eeuw kwamen er op vele gebieden grote veranderingen op gang.
De verbetering van de boekdrukkunst (van blokdruk naar letterdruk) was daarbij de belangrijkste factor. Nieuwe ideeën en inzichten konden daardoor gemakkelijker worden verspreid en bestudeerd. Dit leidde tot omwentelingen op het gebied van godsdienst, van filosofie en ook van wetenschap, zodat deze periode de wetenschappelijke revolutie wordt genoemd 5.
Het geocentrische model voor de kosmos werd ook door deze revolutie getroffen. Door ontwikkelingen in de wiskunde werd het mogelijk de bewegingen van de hemellichamen nauwkeuriger te berekenen. Er ontstond daardoor ook behoefte aan nauwkeuriger waarnemingen. De ontwikkeling van telescopen kon, door de verspreiding van het principe voor de bouw daarvan, in die behoefte voorzien. De wetenschap werd, door betere observaties en betere theorieën, in die tijd steeds meer empirisch van aard.

De Poolse katholieke monnik Copernicus ]23. Copernicus 1473 – 1543] ontwierp op basis van wiskundige berekeningen een kosmologisch model waarin niet de aarde, maar de zon het centrum was waar alles omheen draaide 6. Hij durfde zijn ideeën echter lange tijd, uit angst voor repercussies, niet te publiceren. Pas op zijn sterfbed heeft hij de eerste druk ervan onder ogen gekregen.
De Kerk beschouwde Copernicus’ theorieën aanvankelijk als een ‘absurditeit’, een theoretische ‘Spielerei’ die kon worden genegeerd. Luther echter, liet wel bezwaren horen, omdat hij het onacceptabel vond dat Copernicus iets beweerde dat niet met het Bijbelverhaal overeenstemde. Maar pas toen Galilei 7 door observaties met een verbeterde telescoop de berekeningen van Copernicus kon bevestigen voelde de paus zich, in 1633, gedwongen Galilei de mond te snoeren.
In 1610 had de Duitse astronoom Kepler 8 de observaties van Galilei al bevestigd. Ze ondersteunden ook zijn eigen theorie over de bewegingen va de hemellichamen. De Engelse fysicus en mathematicus Newton 9 gaf aan Keplers berekeningen een natuurkundige onderbouwing met zijn formulering van de algemene wet van de zwaartekracht, rond 1685. Deze theorie vormde het begin van de klassieke mechanica, maar werd tevens, binnen de wetenschap, de doodsklap voor het geocentrische model.
Kosmische krenking
De grote tegenzin om aandacht aan deze nieuwe ideeën te besteden was niet alleen van theologische aard. Die had ook te maken met de ‘kosmische’ omvang van de krenking die deze veranderde kosmologie in het algemeen voor ‘de Mens’ betekende. Want de aarde -en dus de mens- zou door dit nieuwe wereldbeeld niet langer het centrum van de wereld zijn en zijn positie als kroon op de schepping verliezen 5 Dat gekoesterde mensbeeld dreigde te worden afgedankt, met pijnlijke gevolgen voor het zelfbeeld en het zelfgevoel.
♦Existentiële crisis♦
Freud heeft zijn neuroseleer gebaseerd op de conflicten die een kleuter ervaart zodra hij 11 merkt dat hij niet het middelpunt van de wereld is. Volgens Freud draaien die conflicten rond de kinderlijke seksualiteit en hij noemde dat het Oedipuscomplex.
Vanuit een breder kader bekeken, kunnen zijn ideeën helpen om de reacties op bovenbeschreven veranderingen -in wereldbeeld, mensbeeld en zelfbeeld- beter te begrijpen. Je kunt je voorstellen welk een schok het voor een kleuter moet zijn wanneer hij merkt dat zijn ouders niet exclusief voor hem bestaan en van hem houden, maar dat ze er ook voor anderen zijn, en ook van anderen houden; van de andere kinderen, van elkaar, van hun eigen ouders, etc. Bij het volle besef hiervan valt een opgebouwde zekerheid als een kaartenhuis in elkaar. Het resultaat daarvan is een existentiële crisis, die gevoelens van onveiligheid, angst, woede en gekrenktheid veroorzaakt. Met het constructief oplossen van deze crisis zet een kind een cruciale stap in zijn ontwikkeling, op weg naar ongeveer het enige vermogen waarin wij mensen echt uitblinken in het dierenrijk: het kunnen aangaan van complexe samenwerkingsrelaties met grote groepen van onze soortgenoten.
Ik zie overeenkomsten tussen deze kleuter-stap en de existentiële crisis waarin onze westerse wereld aan het einde van de Middeleeuwen, door het loslaten van de ‘zekerheden’ van Kerk en Bijbel en het ontdekken van grotere verbanden, terecht kwam.
Nog meer kosmische krenkingen
Het inruilen van een geocentrisch wereldbeeld voor een heliocentrisch model was al een enorme stap. Maar daar bleef het niet bij. Want in de loop der tijd werd duidelijk, dat ook onze zon niet het centrum van de wereld is, maar slechts een kleine, vrij onopvallende ster, aan de rand van een middelgroot sterrenstelsel, dat we de Melkweg noemen. Naast onze zon bleken er nog enkele miljarden andere sterren in dat sterrenstelsel te zijn.
Aanvankelijk leidde deze ontdekking tot de aanname dat de Melkweg het hele heelal ‘vulde’. Ook dat bleek echter niet te kloppen. Door de astronoom Hubble (naar wie de bekende Space Telescope is genoemd) werd in 1929 aangetoond dat de ‘nevels’ tussen de sterren niet bij de Melkweg horen, maar dat het andere sterrenstelsels zijn. Ook vond hij dat die stelsels, -waarvan er vele miljarden bleken te zijn- zich met grote snelheid van ons verwijderden en dat het heelal dus uitdijt. Daarbij bleek onze Melkweg ook nog eens niet het centrum van dat alles te zijn. Opnieuw een aanslag op ons al gehavende wereldbeeld en mensbeeld.
Inmiddels weten we dat al die sterrenstelsels in gigantische clusters zijn geordend en dat die clusters opnieuw nog veel grotere clusters vormen, met een sponsachtige structuur. De Melkweg is daarin verhoudingsgewijs niet meer dan een nietig stofje.
Leven op aarde uniek?
Kunnen we dan misschien een unieke status ontlenen aan het feit dat op onze aarde leven tot ontwikkeling is gekomen? De aarde heeft, in vergelijking met de andere planeten van ons zonnestelsel, inderdaad een aantal unieke eigenschappen waardoor er op grote schaal leven voorkomt. Maar deze eigenschappen zijn ook weer niet zó uitzonderlijk dat er in al die sterrenstelsels geen vergelijkbare condities kunnen bestaan. Door de onvoorstelbaar grote hoeveelheid sterrenstelsels, die ieder weer uit miljarden sterren bestaan, waaromheen vaak planeten draaien, is de kans dat er ergens vergelijkbare omstandigheden zijn ontstaan zelfs veel groter dan dat zoiets niet zou zijn gebeurd. Vandaar dat er inmiddels op allerlei manieren naar tekenen daarvan wordt gezocht.
En … weten we het nu wél?
Sinds onze voorouders de blik naar boven richtten en probeerden enige orde en samenhang te ontdekken in wat zij daar zagen, hebben we al grote vorderingen gemaakt in de ontdekking van het heelal.
Toch blijven nog grote vragen onbeantwoord. Hoe zit het met de ‘donkere materie’ en de ‘donkere energie’ die het grootste deel van de materie en energie in het heelal uitmaken, zonder dat we enig idee hebben van het hoe en wat daarvan. Wat was er vóór de oerknal? Heeft ons zonnestelsel een negende planeet (niet Pluto, de dwergplaneet)? En nog veel, veel meer.
Ons eigen zonnestelsel

Maar we weten toch inmiddels wel hoe ons eigen zonnestelsel eruit ziet?
Dat dacht ik ook, totdat ik onderstaand filmpje bekeek. Daarin is te zien hoe een filmploeg op een woestijnvlakte van 10×10 km een schaalmodel van ons zonnestelsel maakt, waarbij ze uitgaan van een aardbol zo groot als een knikker. De afstand tot de zon wordt aangegeven in meters. Het model heeft een schaal van 1: 1 miljard 12
Hieronder een rijtje van maten op schaalgrootte: van de diameter van de planeten in cm; en van de afstand tot de zon in meters:
Schaalmodel

——- diameter | afstand tot de zon
——- in cm | in meters
Zon: 140,0 | 0
Mercurius 0,5 | 60
Venus: 1,2 | 105
Aarde: 1,3 | 150
Mars 0,7 | 225
Jupiter 14,3 | 780
Saturnus 12,1 |1.425
Uranus 5,1 |2.850
Neptunus 5,0 |4.500
Verander nu je eigen wereldbeeld
Je kunt de bovenstaande getallen bekijken en dan denken dat je weet hoe het er uitziet. Maar klopt dat wel? Waag je eens aan de volgende test.
Doe dit gedachte-experiment:

Stel je in gedachte voor dat je een rustig stuk van het strand langs onze kust opzoekt. Loop naar een van de strandpalen toe.
Deze staan 250 m uit elkaar. We gebruiken ze als oriëntatiepunten.
Bereid je voor op een wandeling van 4,5 km (= 18 palen).
Nog steeds in gedachte:
• Zet op de startpaal, die we paal 0 zullen noemen, een rode bal neer met een doorsnee van 140 cm (= de Zon) en loop dan in de richting van de volgende paal (= paal 1) die 250 m verderop staat.
• Leg na 60 m een bolletje van 0,5 cm neer: Mercurius
• en 45 m verder een bolletje van 1,2 cm: Venus
• weer 45 m verder een bolletje van 1,3 cm: de Aarde
• en 75 m verder een bolletje van 0,7 cm: Mars
Draai je nu om. Je staat nu 225 m van de Zon af. Kijk in die richting en probeer de vier planeten te vinden.
Wat verwacht je te zien?
• Loop weer verder. Na 25 m kom je bij paal 1. Loop door naar paal 2 en 3. Nog 30 m verder leg je een bol van 14,3 cm neer: Jupiter.
• Loop nu door naar paal 4 en 5, en dan nog 175 m richting paal 6. Leg hier een bol neer van 12,1 cm: Saturnus.
Draai je nu weer om en kijk richting Zon. Probeer de laatste twee planeten (de twee grootste!) te vinden.
Wat verwacht je te zien?
Je staat nu 1425 m van de Zon, ongeveer 1/3 van de totaal af te leggen afstand.
• Loop nu nog eens eenzelfde afstand. Je passeert dan de palen 6, 7, 8, 9, 10 en 11. Loop 100 m verder en leg daar een bol van 5,1 cm neer: Uranus
• Nu loop je langs paal 12, 13, 14, 15, 16, 17 naar paal 18. Daar leg je de laatste bol neer, deze meet 5,0 cm: Neptunus.
Draai je bij paal 18 om, kijk weer in de richting van de Zon en probeert de twee laatste planeten (in doorsnee 4x zo groot als de Aarde) te vinden.
Wat verwacht je te zien?
Je hebt nu, in het schaalmodel, de buitenste omloopbaan van de planeten in ons zonnestelsel bereikt. 13 Die omloopbaan is een cirkel, waarvan je nu de helft van de middellijn hebt afgelegd.
Leegtevrees
War meteen opvalt: de onvoorstelbare hoeveelheid ‘leegte‘ in verhouding tot de vaste massa van de hemellichamen, zelfs van de Zon. En hoe is het mogelijk dat de zwaartekracht van zon en planeten dat allemaal, op zo;n grote afstanden, bij elkaar houdt?
Ons zonnestelsel is echter nog gezellig druk en knus vergeleken met de leegte in de rest van het heelal. De dichtstbijzijnde ster, Proxima Centauri, staat, in werkelijkheid, op een afstand van 40.000 miljard km afstand. In ons schaalmodel moet je daarvoor een afstand afleggen die even ver is als een reis rond onze aardbol. Hier bereikt ons schaalmodel dan ook de grens van bruikbaarheid. Voor ons Melkwegstelsel, de clusters van sterrenstelsels, het uitdijende heelal, etc. schieten dergelijke schaalmodellen tekort.
Ons brein heeft eigenlijk geen referentiekader ter beschikking om dergelijke leegte echt te kunnen bevatten. Daar heeft de evolutie het (nog) niet voor klaargestoomd. Je zou er ‘leegtevrees’ van kunnen krijgen, een nieuwe fobie waarbij ruimtevrees (of pleinvrees) in het niet (of de leegte) valt.
Toch knap
Dit nieuwe wereldbeeld ligt wel erg ver af van het scheppingsverhaal waarin het allemaal om de mens draait en alles nog een menselijke maat heeft.
Dat dwingt ons tot een bescheidener mensbeeld en zelfbeeld; iets waar wij mensen niet in uitblinken.
Maar … 😉 … toch knap dat we hebben ontdekt hoe nietig we zijn!
——————————————- —————————— ©2016 horsey
Informatie over de website → Wegwijs of Inhoud
Plaats een reactie → klik op Discussie
Gebruik de Terug-knop linksboven om terug te gaan naar de vorige webpagina.
- Aristoteles 384 – 322 v.Chr. ↵
- Ptolemaeus 87 – 150 na Chr. ↵
- Aristarchus ca. 310 – 230 v. Chr. ↵
- (Flammarion, 1872 l’Atmosphere. Pseudo-historische voorstelling van het middeleeuws wereldbeeld ↵
- Gude, 2010 ↵
- Copernicis, 1543 De revolutionibus orbium coelestium (Over de omwentelingen van de hemellichamen) ↵
- Galilei 1564-1642 ↵
- Kepler 1571– 1630 ↵
- Newton 1642–1726/27 ↵
- Gude, 2010 ↵
- Omwille van de leesbaarheid is, waar van toepassing, hij = hij/zij en zijn = zijn/haar ↵
- Ik gebruik iets andere cijfers dan in het filmpje gebeurt,maar de verschillen zijn klein ↵
- Er zijn ook nog dwergplaneten en asteroïden, zelfs misschien een negende planeet, maar die laten we even hierbuiten ↵